Storytelling Festival Nijmegen 2025, are you ready to celebrate your story?
Amsterdamned II: Huub Stapel als beroepsbemoeial
Je hebt talloze klassiekers die de tand des tijds goed doorstaan: Fellini’s La Strada (1954), Bergmans Wilde aardbeien (1957), Tarkovsky’s Stalker (1979), Scotts Blade Runner (1982), Finchers Fight Club (1999), Bongs Memories of Murder (2003), en vele andere films. Maar er zijn ook klassiekers die min of meer zijn vastgeklonken aan het decennium waarin ze zijn gemaakt, omdat ze zo nadrukkelijk de toenmalige tijdgeest ademen. (En helemaal onderaan een herinnering aan een Amsterdammer die afgelopen weekend is heengegaan).
Bij het verschijnen van een Dick Maas-DVD box in 2016 stelde filmcriticus Kevin Toma in de Volkskrant dat de films van Maas vooral beklijven door ‘van het verhaal loszingende scènes’. Die ‘scène-geconcentreerde aanpak’ maakt Maas zo ‘on-Nederlands’ en plaatst hem in ‘een rijke traditie van Amerikaanse en Europese genremeesters als John Carpenter en Dario Argento. Mensen bij wie sfeer en autonome gruwelmomenten eerder tellen dan logica en een hecht doortimmerd plot’.
John Carpenter is een maker die zijn grootste successen boekte tussen Dark Star (1974) en In the Mouth of Madness (1994), maar die vooral excelleert tussen Halloween (1978) en They Live (1988). Die periode van tien jaar behoort toe aan Carpenter – toen was hij om een van zijn succesvolle titels te citeren, de ‘prince of darkness’ van de genrecinema. De gloriejaren van Dario Argento, boegbeeld van de giallo, omvatten zijn sterke debuut The Bird with a Crystal Plumage (1970) tot aan Opéra (1987), alhoewel sommige liefhebbers zijn The Stendhal Syndrome (1996) ook nog als een gunstige uitschieter beschouwen.
Maas maakte een geweldige eindexamenfilm voor de Filmacademie met Adelbert (1977) en liet dat volgen door de al niet minder geweldige middellange film Rigor Mortis (1981). Daarna regisseerde hij drie films die zijn plek in de Nederlandse filmgeschiedenis hebben veilig gesteld: De lift (1983), Flodder (1986) en Amsterdamned (1988). Nu heeft Flodder nadrukkelijk invloed ontleend aan onder meer de Italiaanse zwarte komedie Brutti, sporchi e cattivi (Ettore Scola, 1976), maar die andere twee titels zijn geestverwanten van de films van Carpenter en Argento.
En wat voor hen geldt, geldt ook voor Maas: zijn type films spoorde prima met de cynische jaren tachtig maar gedijde minder in een wereld van na de Koude Oorlog, gemarkeerd door de val van de Berlijnse muur in november 1989. Wellicht voorvoelde Maas dat het wijselijk was om in de jaren negentig de troefkaart van Flodder uit te spelen met twee vervolgfilms en een langlopende televisieserie, alhoewel die ook gemaakt werden uit economische noodzaak. Het door hem met Laurens Geels en Robert Swaab in 1984 opgezette bedrijf First Floor Features floreerde aanvankelijk maar kampte vanaf 1990 tot aan zijn faillissement in 2004 met tegenvallers. De vervolgen op Flodder moesten de verliezen steeds compenseren.
Down
Uiteindelijk maakte hij van De lift een Amerikaanse remake, en toen die in de bioscopen werd uitgebracht, kon niemand voorzien hoe slecht de timing was: vier dagen voor 9/11 ging Down (2001) in première, en het was bijna vanzelfsprekend dat na die dramatische gebeurtenis weinigen zin hadden in een avondje uit waarin een lift in een wolkenkrabber mankementen vertoont. Mede omdat die ongelukkigerwijs te dicht op de tijdgeest zat, draaide Down op een flop uit. Het hielp trouwens ook niet dat die remake een op allerlei vlakken haperende productie is en vele malen minder van niveau dan het Nederlandse origineel. De enige positieve bijkomstigheid was dat Naomi Watts in de film zat, vlak voor ze definitief doorbrak met Mulholland Drive van David Lynch
In de regel valt het te prijzen wanneer een maker besluit om een vervolg op een kaskraker niet te realiseren (en soms blijkt het een zegen als deze regel wordt geschonden, zie bijvoorbeeld Mad Max). Daarmee melkt de maker het succes niet uit en loopt die evenmin het risico om de glans van het origineel af te halen. Godzijdank hebben Joel en Ethan Coen de verleiding weten te weerstaan om een sequel van The Big Lebowski (Coen Brothers, 1998) te maken, ofschoon ze wel degelijk films gemaakt hebben die qua idioterie The Big Lebowski evenaren. Maar Burn After Reading (2008) of Hail Caesar! (2016) konden bij lange na niet tippen aan de impact van Lebowski.
Nu was Maas aanvankelijk niet van een plan om een deel II van Amsterdamned te maken, en zoals hij in een interview met Trouw vertelt: het kwam per ongeluk op zijn pad, omdat anderen enthousiast van het idee werden. En toen Huub Stapel in een praatprogramma al aankondigde dat een vervolg daadwerkelijk in de pijplijn zat, raakte het project in een stroomversnelling.
Bebrilde professor
Is Amsterdamned II ook een goeie film geworden? Laten we het erop houden dat die meer dan verdienstelijk vermaak biedt en dat er goede scènes in de film zitten, zoals de korte episode met Pierre Bokma als bebrilde professor die een theorie uitvent over ‘Bullebak’, maar zijn hypothese wordt door de kordate Tara Lee, leider van het onderzoek, afgeserveerd als onzinnig. Pas tegen het eind van de film als Tara haar zwembrilletje opzet, zien we opnieuw een korte glimp van de professor. Het blijft verder een los lijntje, maar het is wel een moment om bij op te veren, terwijl het een kleine zijweg in de film is die er in principe ook uit had gekund.
Bor Beekman stipt in de Volkskrant aan dat de achtervolging met speedboten uit de eerste Amsterdamned mogelijk het meesterstuk van Maas is en alom wordt geroemd als een van de krankzinnigste stunts ooit, juist omdat die ‘zonder digitale foefjes’ is. Maas heeft voor Amsterdamned II in de complexere scènes, zoals die met de Birò onder water gebruik gemaakt van AI, omdat zulke scènes veel te zwaar op het budget drukken. Maar als Maas, die zich al jaren verdiept in de technologie van AI, zegt dat AI voor filmmakers slechts een hulpmiddel is met veel beperkingen, dan lijkt hij impliciet al toe te geven dat die scènes niet zo goed zijn als hij zich gewenst had.
Maas is steeds van mening geweest dat er geen deel II kon komen, omdat de film uit 1988 te afgerond was met de dood van de duiker. Maas noemde het een onoverkomelijk ‘probleem met personages’, maar dat was misschien ook altijd een excuus. Ik schat hem als een nuchter persoon in die ergens wel begreep dat een deel II, door de status van Amsterdamned als jaren tachtig klassieker, onverbiddelijk in de schaduw zal staan van de voorganger. Aan dat lot valt simpelweg niet te ontkomen.
Kielhalen die gasten
Dus zelfs als VPRO’s cinema.nl schrijft dat II op vele fronten beter is dan deel I (spannender, met meer vaart verteld, minder grof), dan blijft de schaduw eroverheen hangen. Het is als met een vader-zoon relatie: de jongen mag inmiddels fysiek sterker zijn dan zijn pa, maar toch moet hij zijn vader blijven erkennen als de autoriteit die hij is. De 1988 versie heeft die autoriteit verkregen doordat er zo nadrukkelijk een jaren tachtig stempel op gedrukt staat, net zoals de succesfilms van Carpenter en Argento typische producten van hun tijd zijn. Die afdruk is simpelweg niet weg te poetsen, waardoor je Amsterdamned II door een jaren tachtig bril blijft zien die niet helemaal bij de moderne setting past.
Voordat u denkt dat ik nu wil pleiten dat Maas de film had moeten maken alsof die zich rond 1988 zou afspelen, nee, dat beoog ik niet. Huub Stapel is niet zodanig bewerkt dat hij weer als de Eric Visser van toen eruit ziet – gelukkig niet, hier is hij een pensionado, een ‘beroepsbemoeial’. Maar het merk Amsterdamned is nu eenmaal vergroeid met de cynische eighties, en dan moet men maar op de koop toe nemen dat die dat tijdperk niet kan ontstijgen. Maas lijkt me laconiek genoeg om daar verder ook geen punt te maken. Strikt genomen drukt Maas zelf dat stempel nog wat dieper op zijn eigen vervolgfilm door allerlei eigentijdse fenomenen negatief uit te lichten: toeristen die het hypermoderne Dubai verkiezen boven het 750 jaar oude Amsterdam (kielhalen die gasten); de met vleesvervangers gevulde schappen in de supermarkt die de goede oude frikandel in een kwade geur stellen.
Bovendien bezondigt Maas zich in interviews graag aan wat hij ‘ouwelullenpraat’ noemt. Zo schampert hij dat ze lang moesten zoeken naar een goede bruine kroeg, terwijl die er in de jaren tachtig nog bij de vleet waren. Of hij verhaalt lichtelijk spottend over de strengere regelgeving die het filmen vandaag de dag zoveel complexer en minder gemoedelijk heeft gemaakt dan 37 jaar geleden. Op die momenten klinkt hij mild-nostalgisch.
Zijn vorige film Prooi (2016) was zijn minst bezochte film ooit in Nederland met ongeveer 30.000 kijkers. Door de handelsoorlog tussen China en het Amerika van Donald Trump schroefde China de import van Amerikaanse films naar beneden en Prooi was een van de uitverkoren films om de ontstane lacune te vullen, waardoor zo’n 1,2 miljoen Chinezen de film zagen. Mocht Amsterdamned II minder goed scoren aan de kassa’s hier, dan heeft Maas misschien mazzel als Trump weer zulke rare fratsen uithaalt dat Maas daar internationaal van profiteert. Wel is aan te raden dat er dan geen vast bedrag vooraf wordt afgesproken, maar dat hij betaald wordt op basis van recette.
Herinnering aan Frans Weisz
Afgelopen zondag overleed Frans Weisz op 87-jarige leeftijd. Een bevlogen filmmaker, een begeesterd spreker, een fijn mens. Toen hij in het voorjaar van 2018 een retrospectief had in Eye, zag hij er tegenop om sommige films van lang geleden terug te zien. Van Charlotte (1981) en Leedvermaak (1989) wist hij wel dat ze nog fier overeind zouden staan, maar tot zijn verbazing bleken Een zwoele zomeravond (1982) en Hoogste tijd (1995) veel beter dan in zijn herinnering – en de print van bijvoorbeeld De inbreker (1972) is werkelijk betoverend mooi. Het programma was voor hem een ronduit feestelijke terugblik.
Ik mocht een vraaggesprek met hem leiden in Eye over zijn wedervaren in de jaren zestig, toen hij naar Centro Sperimentale ging, de filmschool in Rome. Hij hield aan die periode een vriendschap over met Silvano Agosti, die een klein theater nabij het Vaticaan ging bestieren. Als je op bezoek ging bij zijn Cinema Azzurro Scipioni en je op zijn vraag antwoordde dat je uit Nederland kwam, begroette hij je met een ‘Het leven is vurrukkulluk’. De verfilming van die roman van Remco Campert had Weisz zijn debuutfilm moeten worden, maar uiteindelijk zou hij een aanzet tot een roman van Campert adapteren: Het gangstermeisje (1966), dat die bewuste avond in Eye werd vertoond in aanwezigheid van Campert zelf.
Tot slot nog deze anekdote: ik trof Frans eens nabij de bar van Eye. Hij was net naar een ontstellend teleurstellende film geweest. Na zo’n ervaring kon hij toch eigenlijk niet op huis aan gaan. Ik zei dat ik op weg was naar een heel erg goede film: Wait Until Dark (1967), met onder andere Audrey Hepburn. ‘Mag ik met je mee?’ Ja, natuurlijk. En zo werd zijn avond toch nog gered, want ja, deze was inderdaad prachtig.
Deel dit artikel